Acht interventiestrategieën
Na de beleidsanalyse, doelbepaling en doelgroepanalyse volgt in het CASI-traject de keuze voor een strategie voor gedragsverandering. Voor meer informatie en voorbeelden zie de Handleiding CASI (bladzijde 29).
Acht interventiestrategieën
Hieronder lees je een samenvatting van de 8 interventiestrategieën. Je vindt de volledige versie met verschillende manieren om ze uit te voeren in de interventiekaarten.
1. Omgaan met aversie en scepsis
Als je probeert om het gedrag van mensen te veranderen, kunnen verschillende vormen van weerstand optreden. Aversie ontstaat door het gevoel geen of weinig keuzevrijheid te hebben. Van scepsis is sprake wanneer iemand twijfelt aan het nut van de gedragsverandering of de boodschapper wantrouwt. Voor een succesvolle veranderpoging is het van belang om deze weerstanden weg te nemen. Dat kun je bijvoorbeeld doen door begrip te tonen, mensen keuzes te geven of garanties te bieden.
2. Gedrag behapbaar maken
Mensen zullen eerder het gewenste gedrag vertonen als het makkelijk is om te doen. Het helpt dus als je gedrag behapbaar maakt. Dat kan door concreet handelen te stimuleren of mensen een duwtje in de goede richting te geven. Gedrag behapbaar maken kun je bijvoorbeeld doen door mensen te helpen met stappenplannen en herinneringen of een standaardkeuze in te stellen.
3. Gevoel van kunnen vergroten
Vertrouwen in je eigen kunnen, verhoogt de kans dat je het daadwerkelijk gaat doen. Deze inschatting van je eigen vaardigheden heeft namelijk een grote invloed op je motivatie, doorzettingsvermogen en uiteindelijke prestaties. Andersom is denken dat je het níet kunt, juist een belangrijk obstakel voor gewenst gedrag. Het gevoel van kunnen vergroten, kun je bijvoorbeeld doen door complimenten te geven of vergelijkbare anderen te tonen die laten zien hoe het moet.
4. Inspelen op identiteit
We hebben een grote innerlijke behoefte aan een positief zelfbeeld. Zelfbeeld kan daardoor een krachtige drijfveer zijn voor gedrag. Wanneer iemands identiteit wordt bedreigd, kan er juist weerstand optreden. Verschillende interventies kunnen dit gegeven positief benutten om gedrag te veranderen. Denk bijvoorbeeld aan het verzoek persoonlijk maken of de trots en waarden van mensen aanspreken.
5. Sociaal beïnvloeden
Mensen zullen meer geneigd zijn om het gewenste gedrag te vertonen als ze vinden of zien dat het een sociale norm is. Daarbij zijn we vooral heel gevoelig voor de invloed van mensen uit onze directe omgeving. Ook misvattingen over wat anderen denken of doen kunnen ons gedrag beïnvloeden. Er zijn verschillende manieren om mensen sociaal te beïnvloeden, zoals laten zien dat gewenst gedrag vaak vertoond wordt door mensen in de omgeving of opinieleiders en rolmodellen inschakelen.
6. Benutten van automatisch gedrag
Mensen reageren in veel situaties automatisch of vanuit een reflex. Zonder dat je het door hebt, pak je al je telefoon als je de piep van een bericht hoort. Dit soort automatisch gedrag kun je benutten met je interventies. Je ontlokt het gewenste gedrag door in te spelen op menselijke neigingen en vuistregels. Denk aan bepaalde woorden en beelden die de goede associaties oproepen of aan het principe van wederkerigheid: als jij iets voor mij doet, doe ik iets voor jou.
7. Associaties en emoties aan gedrag koppelen
Je kunt het gewenste gedrag voor mensen aantrekkelijker maken door positieve associaties en emoties aan dit gedrag te linken. Dat gebeurt veel in reclame, maar dit kun je ook goed toepassen in kleinschalige communicatieve interventies. Je kunt ook negatieve emoties of associaties aan ongewenst gedrag koppelen, maar let dan wel goed op de juiste uitvoering! Er zijn verschillende manieren om met behulp van associaties en emoties gedrag te sturen. Bijvoorbeeld door de boodschap overtuigend te framen en aantrekkelijke of betrouwbare boodschappers te gebruiken. Ook kun je inspelen op gevoelens van angst of spijt mits je een concreet handelingsperspectief biedt.
8. Doelgericht kennis overdragen
Kennis kan helpen als mensen gedragsmogelijkheden tegen elkaar afwegen. Communiceer daarom bijvoorbeeld de voor- en nadelen van bepaald gedrag. De kennis die je overbrengt, moet relevant zijn en passen bij hun situatie. Welke manier van kennis overbrengen zou voor jouw doelgroep kunnen werken? Denk aan het communiceren van voordelen, het concreet maken van risico’s en informatie op maat aanbieden.