Factsheet schrijven voor laaggeletterden

De (Rijks)overheid wil in contact staan met alle burgers. Maar sommige groepen zijn lastig om mee in contact te komen, zoals de grote groep laaggeletterden in Nederland. Deze factsheet biedt tips om te schrijven voor laaggeletterden.

Laaggeletterdheid in Nederland

In Nederland wonen 2,5 miljoen mensen die laaggeletterd zijn. Dit zijn mensen van 16 jaar of ouder. Het gaat om ouderen én jongeren. Het grootste deel van deze groep heeft een Nederlandse achtergrond. Een kleiner deel heeft een migratieachtergrond. Laaggeletterden hebben moeite met lezen, schrijven en/of rekenen. Ze hebben vaak moeite met computers, tablets en mobiele telefoons. En met online informatie vinden.

Verplaats je in laaggeletterden

Laaggeletterdheid komt voor bij verschillende moeilijk bereikbare groepen. Bijvoorbeeld bij mensen die slecht zien, dyslexie hebben of laagopgeleid zijn. Het is dus belangrijk dat ook laaggeletterden de informatie van de overheid begrijpen. Denk daarom actief aan laaggeletterden als je informatie overbrengt.

De leefwereld van laaggeletterden

Veel laaggeletterden voelen schaamte. Ze gebruiken smoesjes als 'ik ben mijn bril vergeten.' Of 'ik vul het formulier thuis wel in.' Ze hebben dagelijks problemen doordat ze laaggeletterd zijn. Zij hebben bijvoorbeeld moeite met:

  • Straatnaamborden lezen. En reizen met het openbaar vervoer.
  • Formulieren invullen. Zeker als dit online moet.
  • Geldzaken regelen. Bijvoorbeeld bij het aanvragen van toeslagen.
  • En informatie van de Belastingdienst begrijpen.
  • Informatie krijgen over gezondheid en zorg. Bijsluiters van medicijnen zijn moeilijk te lezen. En informatie over medische problemen en voeding ook.

Hierdoor zijn ze vaak afhankelijk van helpers. Dit zijn formele helpers zoals de huisarts. En informele helpers zoals vrienden en familie.

Tips voor de redacteur

De lezer

  • Bedenk goed dat je de tekst schrijft voor laaggeletterden.
  • Welke vragen heeft de lezer bij de tekst? En welke antwoorden zoekt de lezer?
  • Schrijf helder en simpel, maar niet op een kinderachtige manier. Onthoud dat je volwassenen informeert.
  • Tekst alleen is niet altijd de beste manier om te communiceren. Gebruik daarom meer beeld.
  • Laaggeletterden zijn vaak niet digitaal vaardig. Geef informatie daarom niet alleen online. Kijk wat offline mogelijk is.

Taalniveau

  • Schrijf teksten op A2/1F-taalniveau. Bied informatie gelaagd aan. Het taalniveau wordt dus hoger wanneer de lezer verder doorklikt. De informatie voor laaggeletterden is op A2/1F-taalniveau. Na doorklikken krijgt de lezer verdiepende informatie. Deze informatie is voor helpers en professionals. Dus mag deze informatie op B1/2F-taalniveau zijn.
  • Je weet niet op welke pagina de lezer binnenkomt. Zorg dus dat de lezer de A2-pagina makkelijk (terug) vindt.

Tekststructuur

  • Kies een titel die duidelijk laat zien waar de tekst over gaat.
  • Orden de informatie in een logische volgorde. Zet het belangrijkste bovenaan.
  • Herhaal belangrijke informatie.
  • Kies voor korte tussenkoppen van maximaal 3 woorden.
  • Houd maximaal 5 alinea’s aan.
  • Schrijf alinea’s van 2 tot 10 zinnen.
  • Maak zinnen van maximaal 10 woorden, liever minder.
  • Geef alleen informatie die nodig is. Wat is echt belangrijk voor de lezer op dit moment?
  • Bied niet te veel nieuwe informatie in één keer aan.
  • Zet opsomming in bullets onder elkaar.
  • Begin zinnen aan de linkerkant van de pagina.
  • Begin nieuwe zinnen zoveel mogelijk onder elkaar. Zet ze dus niet op dezelfde regel.
  • Sorteer informatie niet op alfabetische volgorde. Deze is niet logisch voor een laaggeletterde.

Taalgebruik

  • Gebruik geen vaktaal. Moet je toch een moeilijk begrip gebruiken? Leg dat dan uit in de tekst.
  • Gebruik woorden die je ook in een dagelijks gesprek gebruikt. Wel: maar, want, als. Niet: daarentegen, immers, indien.
  • Voorkom het gebruik van synoniemen: kies 1 woord. Gebruik bijvoorbeeld alleen het woord ‘tiener’. Dus niet ‘tiener’ en ‘puber’ door elkaar.
  • Gebruik woorden met een eenduidige betekenis.
  • Voorkom woorden die geen Nederlandse opbouw hebben. Bijvoorbeeld cadeau of management.
  • Schrijf in de tegenwoordige tijd.
  • Schrijf actieve zinnen.
  • Voorkom uitdrukkingen en figuurlijke manieren van spreken. Wel: Ze is heel erg boos. Niet: Ze kookt van woede.
  • Houd de vaste Nederlandse woordvolgorde aan. Wel: Hij woont heel graag in Amsterdam. Niet: In Amsterdam woont hij heel graag.
  • Stel een eenvoudige vraag die zegt wat de lezer nodig heeft. Of beantwoord een vraag. Bijvoorbeeld: Heeft u hulp nodig als u uw belastingformulier invult? Heeft u vragen over geldzaken? Bel dan met Piet van Sociaal Wijkteam Poelenburg.

Contact

  • Bied mensen verschillende manieren om contact op te nemen. Zet de manieren duidelijk onder elkaar.
  • Bied mensen op ieder moment een mogelijkheid om contact op te nemen. Bijvoorbeeld voordat iemand een brief opent. Of voor, terwijl en nadat de lezer een online formulier invult.
  • Geef een telefoonnummer dezelfde kleur als de rest van de tekst. Lezers missen een telefoonnummer in een andere kleur vaak.

Beeld

  • Gebruik alleen beeld als het een functie heeft. Dus niet decoratief.
  • Plaats beeld voor of boven de tekst waar het bij hoort. Dus niet erachter of eronder.
  • Maak beeld zo precies en duidelijk mogelijk.  Laat details die niet nodig zijn, weg.
  • Soms zijn iconen wel handig. Bijvoorbeeld wanneer je informatie geeft over plaats en tijd.
  • Laat duidelijke beelden en acties zien. Bijvoorbeeld: Toon munten, briefjes of een pinpas als het over geld gaat. Laat een geopende brief zien als iemand een brief moet openmaken. Maak een stappenplan als de lezer iets moet doen.

Op een website

  • Bied een voorleesfunctie aan bij belangrijke informatie.
  • Geef aan waar de lezer op de site is. Maak bijvoorbeeld een kruimelpad.
  • Krijgt de lezer informatie? Beperk het aantal keer dat de lezer hiervoor moet doorklikken.
  • Moet de lezer iets doen? Beperk het aantal stappen dat hiervoor nodig is.
  • Bij infopaden: Geef informatie opeenvolgend (lineair). Voorkom uitklapmenu’s en doorverwijzingen. Zorg dat de lezer zo min mogelijk hoeft terug te klikken (hiërarchisch).
  • Bij online formulieren: Stel liever meerkeuzevragen dan open vragen. Geef aan wat de lezer al gedaan heeft. En wat de lezer nog moet doen.

Bronnen

Stichting Lezen & Schrijven

Gebruiker Centraal

Pharos